Page images
PDF
EPUB

dienstig leven, dat door zijn arbeid zoo zuiver mogelijk moet worden in zijne gemeente, zou hij zich moeten beschouwen als een plaatselijk agent eener Kerk; zoodat hij ook soms dingen voordraagt, die hij zelf niet zou willen onderteekenen; omdat het zóó staat in het symbool zijner Kerk!!

Waar moet de bezieling, de geheiligde geestdrift blijven bij zulk eene prediking?!

Een prediker, die zoo handelt, plaatst zich niet voortdurend als in tegenwoordigheid van God, en van hem, dien God gezonden heeft tot heil der wereld, maar tegenover de symbolen en liturgische geschriften zijner Kerk, welke laatste natuurlijk ook een dogmatischen inhoud hebben.

Wat moet hij volgens KANT doen?

Hij moet in zijne prediking zeggen, zóó leert die afdeeling der Christelijke Kerk, waartoe wij behooren, en waar hij in zijn ziel het met niet weinig daarvan niet ééns kan zijn, daar moet hij toch nauwkeurig de argumenten gaan opgeven, waarvan zijne Kerk zich bedient, als zij deze dingen staande houdt. Daarbij mag vooral geen bezwaar tegen de een of andere beschouwing van wat Kerkleer heet te zijn ingebracht worden of ook maar even tusschen de woorden der prediking, half onwillekeurig komen kijken; want dat zou ontrouw zijn. De handhaving van de leer der Kerk is den prediker opgelegd, zoo spreekt KANT, in overeenstemming met vele Confessioneele ambtsdragers. (hatelijk en verkeerd, hoogmoedig woord! Geheel in overeenstemming met KANT's hierboven ontwikkelde theoriën!) In plaats van geloofsprediking krijgt men op die wijze een stuk Historia DogNIEUWE SERIE XIX.

3

matum; want wie kan, in gemoede, de Confessio Belgica van 16:9 niet als zoodanig beschou wen? Zeker zij is ook eene geloofsuiting, op een zeker tijdstip natuurlijk en en levend voor de gemeente; maar historia dogmatum blijft zij ook. En wel een stuk historia dogmatum met argumenteerende redeneering vergezeld, als men haar bij de prediking zoo gebruikt als onze wijsgeer wil; want KANT Wil ook nog, dat men de bewijsgronden der Kerk hierbij zal aanvoeren.

Hoe onpersoonlijk, en dien ten gevolge n iet levend, maar doodachtig moet zulk eene prediking worden! Hoe zou zij ooit tot de zielen der hoorders kunnen komen, die kunnen overweldigen? Waarlijk, dit zou eene prediking der Schriftgeleerden worden, en niet naar het voorbeeld van hem, die sprak als gezaghebbende en niet als de Schriftgeleerden. (Matth. VII: 29. Marc. 1 22. Joh. VII: 46.)

,,Ik ben gekomen om der waarheid getuigenis te geven," sprak JEZUS tegenover PILATUS.

Er zit misschien nog wel wat waarheid in dat dogme, het is niet onmogelijk, zegt KANT dat er nog wel wat waarheid in verborgen ligt.

O, wie is daarvan dieper overtuigd, dan wij, die de geschiedenis van het Christelijk geloofsleven hebben gevolgd Wij spreken daarover zelfs niet op zulk een twijfelachtigen toon als de Koningsberger wijsgeer. Een ANSELMUS van Canterbury was zeker een geloo. vg en vroom man; en hij heeft zijne geloofsovertuiging vaak uitgesproken in welsprekende, gloed volle woorden, in dat schoone Monologion en Proslogion;

er

ook zelfs in zijn: Cur Deus homo? maar . komen tijden, waarin zekere vormen en inkle edingen van van het waarachtig ziclsgeloof schade beginnen te doen; omdat men bij de lezing der Evangeliën zelven en bij het raadplegen der geschiedenis, tot eene andere overtuiging moest komen dan die in de ziel van ANSELMUS leefde aangaande de mechanische en woordelijke inspiratie der heilige Schrift. Door de Hervormers, ook door hen, aan wie de Ned. Ge loofsbelijdenis haren oorsprong dankt, werd de Schriftbeschouwing der Roomsche Kerk gaaf overgenomen. Maar heeft de gemeente van onze dagen niet zeker eene andere en betere beschouwing noodig aangaande hetgeen wij in de heilige Schrift het Woord Gods moeten noemen, dan die neêrgelegd is in de Artike len onzer Belijdenisse des Geloofs van de Gereformeerde Kerken in Nederland. (Art. 2b-7) Wil men die beschouwing opdringen aan onderzoekenden, nadenkenden en ontwikkelden, dan stoot men af, en is oorzaak misschien, dat zoekenden afwijken op de paden van ongeloof en onverschilligheid En zoo is het zeker ook met menigen anderen geloo'svorm van CALVIJN en GUY DE BRES. Met den algemeenen geest van het Evangelie van JEZUS CHRISTUS is menige geloofsbepaling en omheining van het geestelijk leven van die krachtige, gezegende en inderdaad vrome mannen niet overeen te brengen. En naar den eigenlijken inhoud en den geest van het Evangelie van JEZUS CHRISTUS moet de Christen vragen. Zelfs zijn getrouwe discipelen en apostelen hebben de volheid van 's Heeren goddelijken geest niet in alles volkomenlijk kunnen bevatten en weêrgeven. De Schrift heeft eene men

schelijke zijde. Ware dit niet zoo, de Theologia Biblica zou geen vak zijn, zou ten minste van zeer kettersche opvatting getuigen.

En over dit alles zou de Christenprediker, zich vasthoudende aan de symbolen der Kerk, tegenover zijne leerlingen en zijne gemeente moeten zwijgen? Zou hij dan niet een aanmerkelijk deel van zijne gemeente van zich vervreemden, aan zijne oprechtheid doen twij'elen, en zóó zijn eigen invloed op de zielen hem toevertrouwd verminderen, of zelfs vernietigen ? Zou zijne heerlijke prediking van het Koninkrijk Gods of der Hemelen daaronder niet moeten lijden?

Maar zegt KANT hij behoeft niet geheel daarover te zwijgen, de prediker. Als geleerde mag hij zich in zijne geschriften over dat alles ten duidelijkste uitspreken; het öffentliche Gebrauch seiner Vernunft is hem op die wijze geoorloofd, ja, het is zijne roeping zich zoo uit te spreken, en daardoor, op den langen duur, verandering te brengen in de symbolen en in de Kerkelijke inrichting, alle verandering, die hem wenschelijk schijnt, en die zich dan toch wel, als er waarheid en billijkheid in ligt, op den duur aan de geesten, aan de Christelijke wereld zal aanbevelen.

Zou dat werkelijk op die wijze gelukken?

Slaan wij wederom het oog op de gemeente, waarvoor de prediker, die zich aan KANT's Voorschriften zou willen houden, optreedt met eene prediking als de boven geschilderde.

Allereerst zal het minder ontwikkelde deel der gemeente door de duidelijke demonstreering en verdediging der Kerkleer in hare vooroordeelen en be

krompen beschouwingen bevestigd worden. Zoovelen, die vanzelf aan al wat oud is, en lang eerbied waardige waarheid is genoemd, gehecht zijn, gedeeltelijk ook omdat zij aan die vormen van jongs af hun godsdienstig leven hebben leeren verbinden, zullen zich vijandig gestemd gevoelen ook tegen de minste wijziging van de oude beschouwingen. Dat schijnt hun dan afwijking van de Christelijke waarheid, van de ware rechtzinnigheid, waarin zij tot heden vaststaan en die zij zich gerechtigd wanen op allerlei wijzen met de meeste onverdraagzaamheid te verdedigen, onder anderen door verdachtmaking, en zoo mogelijk door uitbanning uit de gemeente. De kalme voordracht van de Kerkleer, met het opgeven der gronden, waarom de samenstellers der symbolen meenden zoo te moeten spreken, zal hen niet kalmer stemmen. Hun zal veel blijven ontbreken in de prediking van hem, die eenvoudig de Kerkleer ontwikkelt en daarvoor eenige argumenten bijbrengt, de bezieling namelijk, het feu sacré van hem die getuigt van hetgeen de rijkdom en de kracht zijner ziel uitmaakt voor tijd en eeuwigheid Onwillekeurig zullen zij zich bewust worden, dat hij toch ook voor hen de rechte Evangelie. prediker niet is. Al komt er dan ook misschien wat meer vuur in de woorden van den prediker als hij naar het voorschritt van KANT, na de ontwikkeling der kerkelijke leerstellingen allen praktischen Nutzen für seine Gemeinde", daaruit gaat trekken, veel kan dit niet zijn. Het eerste deel van zijn preek, waarbij hij zich altijd een dubbel man moest gevoelen, heeft hem reeds voor het tweede bedorven. Hoe zou er warmte kunnen zijn in eene prediking, waarin men

« PreviousContinue »