Page images
PDF
EPUB

onder alles wat vrijheid genoemd wordt, namelijk die, om van zijn verstand naar alle richtingen openlijk gebruik te maken.

Maar, gaat hij voort, nu hoor ik van alle kanten roepen: „raisonnirt nicht," (geen geredeneer en geen praatjes! W. M) De officier zegt: geen redeneeren maar excerceeren! De raad van financiën zegt: geen redeneeren, maar betalen! De geestelijke zegt: geen redeneeren, maar gelooven.

Na deze tegenwerping gemaakt te hebben krijgt FREDERIK DE GROOTE een pluimpje van KANT. Immers eerst den 17deu Augustus 1786 is FREDERIK gestorven. Toch is het maar een half pluimpje als KANT zegt: Nur ein einziger Herr in der Welt sagt: rä sonnirt so viel ihr wollt, aber gehorcht! Want ook op die wijze komt het räsonniren zeker niet tot zijn recht. Dit schreef KANT in 1784, en zeker hij zou zich onder FREDERIK'S opvolger niet zoo vrij gevoelen in het uiten zijner denkbeelden als hoogleeraar op de colleges vooral, maar ook als schrijver. Wat KANT's tijdgenoot en levensbeschrijver LUDWIG ERNST BOROWSKI ons mededeelt aangaande KANTS belofte aan FRIEDRICH WILHELM II (1786-1797) wijst daarop heen. Deze belofte toch luidde sich aller öffentlichen Vorträge, die Christliche Religion betreffend, in Vorlesungen und Schriften, als Sr. Majestät getreuester Untertan zu enthalten."

Om voort te gaan. Na deze tegenwerping, door hem zelf gemaakt, bespreekt KANT of eene beperking der vrijheid te rechtvaardigen is. En hij komt tot het besluit, dat er zulk eene beperking is, en dat die der verlichting niet hinderlijk is, maar haar bevorderlijk waarschijnlijk. Hij gaat onderscheid maken.

[ocr errors]

Het openlijk en openbaar gebruik van zijn verstand moet ten allen tijde vrij zijn, want daardoor alleen kan vooruitgang en ontwikkeling tot stand gebracht worden; maar het privaat gebruik, het gebruik van zijn verstand in zekere gegevene omstandigheden en persoonlijke toestanden, kan en mag dikwijls zeer eng beperkt worden, zonder dat de vooruitgang der verlichting daarvan bepaald veel te lijden heeft. KANT verstaat onder het openlijke en openbare gebruik van zijn eigen verstand en rede, wanneer iemand als geleerde, voor het geheele publiek van de lezers wereld, gebruik maakt van zijn eigen verstand. Privaat of bijzonder gebruik maken van zijn verstand, noemt hij dit: wanneer iemand in eenen zekeren hem toevertrouwden burgerlijken post of ambt van zijn verstand gebruik maakt, voor zoover hem dat daarin geoorloofd is.

Nu is voor vele werkzaamheden, die verricht worden in het belang van het algemeen, een zeker mechanismus noodig, waarin dan eenige leden der gemeenzaamheid zich enkel passief moeten gedragen, om door eene kunstige eenstemmigheid, (Künstliche Einhelligkeit), van het bestuur eene richting te ontvangen tot een zeker openbaar doel; of zij moeten daardoor ten minste teruggehouden worden van de verijdeling van dat doel. Hier is het nu zeker niet geoorloofd te redeneeren, maar men moet gehoorzamen en volgen. Maar in zoover nu dit deel der machine zich als een lid van het groote geheel, ja zelfs van het wereldburgerschap beschouwt en gevoelt, en dus in de hoedanigheid van een geleerde, die zich door geschriften tot een publiek wendt, mag hij zeker wel

redeneeren, zonder dat daardoor de werkzaamheden lijden, om welke te volbrengen hij ten deele als een passief lid in de machine is ingezet. Zoo zou het zeker zeer verderfelijk zijn als iemand, wien door de boven hem staanden iets bevolen werd in zijn dienst, over de doelmatigheid en nuttigheid van dit bevel luid redeneeren wilde. Hij moet gehoorzamen en opvolgen. Billijkerwijze kan het hem niet belet worden als geleerde over de gebreken in den krijgsdienst zijne aanmerkingen te maken, en deze aan zijn publiek ter beoordeeling voor te leggen. De burger mag niet weigeren de hem opgelegde belastingen op te brengen. Zelfs kan en mag wijsneuzige veroordeeling van zulke aanslagen in de belasting, als de burger zich daaraan mocht schuldig maken, als eene ergernis, (die algemeen verzet zou kunnen veroorzaken) bestraft worden. Maar diezelfde burger handelt desniettegenstaande niet tegen zijne plicht als burger, wanneer hij als geleerde openlijk zijn gedachten uit over het onrechtvaardige en onbillijke van zulke uitgeschrevene belastingen.

En nu, na deze inleiding, komt het deel van KANT'S beschouwingen over de verlichting, waarmede wij als Theologanten en toekomstige predikanten in het bijzonder te maken hebben. KANT gaat voort: Even zoo is een geestelijke (ein Geistlicher. De wijsgeer, hoewel tot de Protestanten behoorende, gebruikt dit Roomsche woord voor een dienaar eener Kerk, dus ook voor een predikant, W. M.) verplicht en verbonden om in zijn leering en leiding, voor zijne Catechismusleerlingen en zijne gemeente zich te houden aan het symbool der Kerk, die hij dient; want op dit beding, op deze voorwaarde, is hij aangenomen

geworden Maar als geleerde heeft hij volle vrijheid, ja, is hij er zelfs toe geroepen, om al zijne zorgvuldig beproefde en welmeenende gedachten over het gebrekkige in dat symbool, en voorslagen over het kerkelijke, naar den aard van den godsdienst in het algemeen, aan het publiek mede te declen. Hierin schuilt ook niets wat hem tegenover zijn geweten als schuld kan worden aangerekend Want, wat hij, tengevolge van zijn ambt als zaakgelastigde of zaak waarnemer der Kerk leert, dat draagt hij voor als iets, ten aanzien waarvan hij geen vrije wil en beschikking heeft om naar eigen goeddunken te leeren. Hij is integendeel aangesteld om dat naar voorschrift, en in den naam van een ander, voor te dragen. Hij zal zeggen: onze Kerk leert dit of dat. Dit zijn de bewijsgronden, waarvan zij zich bedient. Hij trekt daarna alle practisch nut voor zijne gemeente uit leerstellingen, die hij zelf niet met volle overtuiging onderschrijven zou, tot het voordragen waarvan hij zich evenwel verplicht en verbonden kan beschouwen, daar het toch niet geheel onmogelijk is, dat daarin waarheid verborgen ligt, en dat in allen gevalle daarin toch niets wordt aangetroffen dat den innerlijken godsdienst des harten weêrspreekt. Want geloofde hij iets van dat laatste daarin te vinden, zoo zou hij zijn ambt niet naar de inspraak van, overeenkomstig met zijn geweten, kunnen vervullen. en hij zou het moeten nederleggen. Het gebruik alzoo, dat een aangesteld leeraar voor zijne gemeente van zijn verstand maakt, is enkel een privaat-gebruik; omdat die gemeente, al is zij nog zoo groot, altijd slechts eene huiselijke verzameling of gemeenschap

is. Met betrekking tot haar is hij als priester, (wederom een Roomsche gedachte bij KANT. W. M.) niet vrij; en hij mag het ook niet zijn, wijl hij er eene opdracht tot uitvoering brengt, die niet de zijne is. (einen fremden Auftrag.) Daarentegen als geleerde, die door zijne geschriften tot het eigenlijke publiek, namelijk dat der wereld, spreekt, dus als geestelijke in het openlijk gebruik van zijn verstand, geniet hij eene onbeperkte vrijheid om zich van zijn eigen verstand te bedienen, en in zijn eigen persoon te spreken. Want, dat de voogden en leiders des volks (in gees. telijke dingen) zelven weder onmondig zouden moeten zija, is eene ongerijmdheid, die op vereeuwiging der ongerijmdheden uitloopt.

Tot zoover KANTS gedachten en beschouwingen ten opzichte van de plichten van den godsdienstprediker in eenige Kerk tegenover zijne gemeente en zijne leerlingen. Ik heb daartegen groote bezwaren, en wil dus u, mijne hoorders, ernstig en gemoedelijk waarschuwen dat gij u nooit tot iets dergelijks laat verleiden of medeslepen.

De Christenprediker, tot wien JEZUS CHRISTUS, evenals tot zijne apostelen, zegt: gijlieden zult mijne getuigen zijn, in wien het eeuwige leven zich machtig moet doen gevoelen, die gedronken moet hebben van het water, dat JEZUS hem gegeven heeft, zoodat hij wordt tot een fontein springende tot in het eeuwige leven; (Joh. IV: 14.) hij zou zich een zaakgelastigde of zaak waarnemer eener kerkelijke gemeenschap moeten gevoelen, en als zoodanig zou hij moeten optreden tegenover zijne leerlingen en gemeentenaren. In de heilige zaak van den godsdienst en van het gods

« PreviousContinue »