Page images
PDF
EPUB
[ocr errors]

den verborgen God der duisternis (Deus absconditus) uitgedacht, eene dwaling die gemakkelijker te dragen is Maar wat zij ter verdediging er van aanvoeren schat ik niets hooger, zoo besluit ARMINIUS, dan wat de Pauselijken ter verdediging van hunne broodvergoding (aprohatpeta) aanvoeren; alleenlijk is hunne leer minder klaar uitgewerkt dan hetgeen de laatsten zeggen. Bij eene vergelijking van de uitvluchten waartoe men aan beide zijden komt, zu't gij dit moeten toestemmen."

Bij FRANCISCUS GOMARUS, den ambtgenoot van ARMINIUS die terecht geroemd wordt als „facile princeps" onder zijne tegenstanders, komt duidelijk het punt van overeenstemming uit tusschen sommige Roomsche godgeleerden en hem. Dit ligt op het gebied der Godsleer. In het najaar van 1604 toch wordt door hem in de 26ste van zijne Stellingen tegen ARMINIUS gezegd: De rechtveerdicheyt van (de verwerpinghe) · hangt aen het recht ende de wysheyt Godes des hemelschen potbackers ende des alderoppersten Heeren over allen en die niemants schuldenaer en is," en in de 27ɛte, het pleit voor Gods rechtvaardigheid voortzettende, oordeelt hij, dat God van geen onrechtvaardigheid kan worden beschuldigd om tweederlei reden en recht, van welke de eerste is: het absolute der heer. schappij". GOMARUS voegt hier nog aan toe, dat de glans en claerheyt van deze laatste zoo groot is, dat hare stralen in de openbare belijdenis der pauselijke en Luthersche doctoren weerschijn geven, en beroept zich ten bewijze op uitspraken van D. CHRISOSTOMUS JAVELLUS en D. VIGUERIUS, twee pauselijken, en van de Luyter sche" D. JACOBUS ANDREAS, D DAVID Run

van

[ocr errors]

GIUS en D. GEORGIUS MAJOR (6). Op zich zelve zeggen deze aanhalingen echter heel weinig. Die van de Luthersche auteurs kunnen geheel worden voorbijgegaan. Bij „DAVID RUNGIUS" en GEORGIUS MAJOR," die het Synergisme MELANCHTHON ethisch heeft ontwikkeld op eene wijze, die aan ARMINIUS' voorstelling van de goddelijke roeping doet denken, worden alleen plaatsen uit hun resp. Commentaren ad Rom. IX vermeld, waar de exegese der verzen 20-23 zeker de goedkeuring van GOMARUS wegdraagt. Bij „JACOBUS ANDREAS" verbazen we ons verwezen te worden naar het Colloquium Mompelgardense, omdat toch vaststaat, dat de kanselier der Tübingsche Universiteit er in verzet kwam tegen BEZA en met zijne medeafgevaardigden o a, ontkende, dat de grond waarom deze mensch tot behoudenis, en gene tot verdoemenis bestemd was, geen andere is dan alléén Gods wil" (7). Ook wat afgedrukt staat van D. CHRISOSTOMUS JAVELLUS dat door hem in zijn Quaest de causa praedest. gebruikt wordt het woord van PAULUS: „Gelijk als een potbakker" enz. en van D. VIGUERIUS, dat hij in zijne Institutio. nes de vraag overneemt: „Zal ook het maaksel tot zijn maker zeggen".. rechtvaardigt het beroep op het gezag van deze „Pausche Doctoren" niet genoegzaam. Maar wij zijn GOMARUS er toch dankbaar voor, omdat hij hierdoor onze aandacht vestigt op eene alleszins merkwaardige beweging in het Westersch Roomsch Katholicisme, die vaak een parallel vertoont van het. geen in de Protestantsche wereld van die dagen wordt waargenomen (8). Enkele bijzonderheden mogen dit toelichten.

Met het noemen van CHRISOSTOMUS JAVELLUS wor

den we naar Italie verplaatst, en wel te Bologna. Hier leerde en schreef deze Dominicaner, de tijdgenoot van LUTHER en CAJETANUS, die PLATO verre stelde boven ARISTOTELES Na zijn dood werden de Quaestiones uitgegeven, waarvan GOMARUS er eene aanhaalt. Als aanhanger van het Augustinistisch-Thomistisch systeem beriep men zich later te Salamanca in Spanje gaarne op hem. Hier was eene bloeiende hoogeschool het middenpunt geworden van eene theologische opwaking, die met onmiskenbaar talent en groote geestdrift door de Dominicanen geleid werd. JOHANNES VIGUERIUS schreef er omstreeks 1540 Institutiones theologicae en Institutiones ad naturalem et Christianam Philosophiam. Men zegt, dat FRANS VAN VITORIA, sinds 1526 te Salamanca, de eigenlijke Stichter der nieuwe school, in de Zuidelijke Nederlanden, en wel te Brussel, door PETER CROCHART in de Thomistische speculatie ingeleid en voor haar gewonnen was. De grootste en meest invloedrijke van zijne leerlingen werd DOMINICUS BANESIUS (Banez, † 1604), van 1580-1599 hoogleeraar en erkend hoofd der nieuwe thomistische school. Tegen hem en zijne volgelingen voornamelijk was het in 1588 verschenen werk van den Jezuïet LODEWIJK DE MOLINA gericht, dat niet meer of minder zich ten doel stelde dan op te lossen het probleem van „den vrijen wil en de genadegaven, de goddelijke voorwetenschap, de voorzienigheid, de verkiezing en de verwerping." Een heftige strijd ontbrandde sinds tusschen de Jezuïeten en de Dominicanen, zoodat zelfs te Rome eene Commissie (Congregatio de auxiliis gratiae) in het leven werd geroepen, die van 1598

[ocr errors]

werkzaam was en meer dan eens op de veroordeeling van MOLINA en de Molinisten aanstuurde maar in 1607 ontbonden werd, met verbod door PAULUS V Wegens de tegenover elkander staande gevoelens elkander te verketteren. In hun advies aan de Welgheboren, Edele, Mogende, Hoogwyse Heeren, de Staten van Hollandt ende West-Vrieslandt" van het jaar 1611, ter aanbeveling van onderlinge vreedzame duldinge ende verdraegsaemheyt te wederzijden" beroepen de Remonstranten zich op deze historie met de woorden: „Voor zooverre wij ook van onze formeele partijen in de Roomsche Kerk wat leeren willen: Ziet daar de Dominicanen en de Jezuïeten, ook de Jezuïeten onder elkander, hebben, wat de strekking betreft, dezelfde geschillen die wij hebben, die zij ook met openbare geschritten tegen elkander drijven; evenwel houden zij vrede en dat op bevel van den Paus, die het proces dat meer dan 20 jaren lang met grooten strijd geduurd heeft aan den nagel heeft gehangen en evenwel een ieder bij zijn gevoelen gelaten, ook het schrijven en verdedigen een ieder van zijn gevoelen binnen zekere grenzen, toegelaten heeft".

Wij keeren naar Salamanca en bepaaldelijk tot BANESIUS terug. WERNER zegt naar waarheid, dat het vraagstuk van de betrekking van het bovennathurlijke tot het natuurlijke, van de genade tot den vrijen wil in de Godsleer van de Dominicaansche school uitsluitend uit het standpunt der volstrekte goddelijke machtsuitoefening in het oog werd gevat. De Godsvoorstelling trachtte men meer aanzien te geven door nadruk te leggen op die volstrekte machtsvolheid. Bij BANESIUS is de schepping dan ook van eeuwigheid gedetermineerd. Gepraedesti

[ocr errors]

neerd is het lot van de menschen; in uitverkorenen en verworpenen gaan ze uiteen. Vóór het verdiende loon of vóór de vooruitgeziene medewerking van den mensch ligt een vrij besluit van de goddelijke erbarming. Hij zegt er van: Dat God van twee goddelooze menschen den meest goddeloozen bekeert en van twee rechtvaardige menschen de gave der vol· harding aan den minder rechtvaardige verleent, met voorbijgang van den meer rechtvaardige zijn ondoorgrondelijke oordeelen Gods". Maar als BANESIUS hierop laat volgen: „Laat de christelijke theologie leeren, en, nederig met den H. THOMAS en AUGUSTINUS, ́. liever onwetend zijn dan meer dan gepast is wijs te zijn, opdat ze niet vervalle, tot de Pelagiaansche ketterij, die dit onderscheid tusschen de menschen toeschrijft aan den vrijen wil als de eerste oorzaak ervan" (9), dan vergeet hij dat zijn eigen theologie de perken der bescheidenheid in meer dan een opzicht ook overschrijdt, en, wat deze vraag betreft, cen antwoord geeft niet minder bedenkelijk dan het Pelagianisme door den grond van dit onderscheid te zoeken. in de volstrekte opperhoogheid van den vrijmachtigen God.

i

Zegt SCHWEIZER, dat „in 't laatst der 17de eeuw de machtsvolheid van het goddelijk welgevallen, welken inhoud het ook hebben mocht, zoo tot eene. hoofdzaak werd opgeschroefd, dat de goedheid, heiligheid en gerechtigheid van God daartegenover terug traden" (10): ik meen, dat we dit verschijnsel reeds waarnemen in 't laatst der 16de eeuw. De geschiedenis van het Nominalisme in het Gereformeerd Protestan

« PreviousContinue »